Het afstellen van een gloeiplugmotor is een truc die je moet leren, en is steeds opnieuw een bezigheid, vrijwel iedere keer dat je met je auto gaat rijden. Een eenmaal gevonden afstelling is namelijk niet vast. De temperatuur en vochtigheidsgraad van de buitenlucht is bepalend hoe de carburateur afgesteld moet staan. Dat betekent dat je dus iedere keer kleine wijzigingen aan de afstelling moet doen.
Bovendien: als de carburateur eenmaal goed afgesteld staat bij warme motor, zal hij meestal de volgende dag niet starten als de motor koud is. Om te starten zal dan de hoofdsproeier iets open moeten gedraaid worden, en als de motor dan warm gedraaid is, kan hij weer iets verder dicht. Een schuifcarburateur is wat dat betreft minder gevoelig dan de carburateurs met draaiende gasschuif die de meeste merken hebben (uit prijsoverweging, een schuifcarburateur is duurder), hoewel vooral bij de betere merken ook dit type carburateur steeds beter wordt.
Begin met de auto op een verhoging te zetten zodat de aangedreven wielen vrij van de grond staan.
Je begint altijd met het afstellen van de hoofdsproeier. Hiermee wordt de mengselverhouding lucht en brandstof geregeld. De hoeveelheid brandstof en hoeveelheid lucht moet precies kloppen, anders loopt de motor niet of niet goed. Te veel is niet goed, maar te weinig zeker niet. Bij dit type motor zit de olie die voor de smering moet zorgen vermengd in de brandstof en als de motor te weinig brandstof krijgt, krijgt hij ook te weinig smeerolie, waardoor hij niet genoeg smering krijgt te heet zal worden en zal vast lopen, met schade aan zuiger, cilinderwand en drijfstang tot gevolg. De hoofdsproeier mag dus nooit te ver dicht gedraaid worden.
En telkens met hele kleine stapjes aan de sproeiers draaien en onthoudt de oorspronkelijke stand, zodat je altijd weer terug kan naar de uitgangspositie.
De basisstand van de carburateur staat beschreven in de handleiding welke bij de motor hoort. D.w.z. de sproeier wordt dichtgedraaid (rechtsom) en dan afhankelijk van het type carburateur een paar slagen opengedraaid. Bij de meeste is het vaak maar 3 halve slagen.
Nu pomp je de brandstof op naar de carburateur. Soms kan dat met een pompje op de tank, anders houd je de uitlaat dicht en je trekt aan de starter. Je ziet nu de brandstof door de slang naar de carburateur gaan. Zodra de brandstof bij de carburateur is, sluit je de gloeiplugdriver aan. Je kunt met de trim (op je zender) een klein beetje meer gas geven. Nu zou de motor moeten starten.
Als de motor niet binnen een paar trekken start, neem je de gloeiplugdriver af en demonteer de gloeiplug. Let op of de gloeiplug nat of droog is. Als hij droog is, krijgt de motor niet (genoeg) brandstof, en kan de hoofdsproeier iets verder opengedraaid worden. Als de gloeiplug nat is, controleer je de werking van de plug door hem in de openlucht aan te sluiten op de gloeiplugdriver. Hij moet nu oplichten. Doet hij dat niet, dan is of de gloeiplug driver leeg of de gloeiplug is kapot. Sluit een nieuwe aan om de driver te controleren.
Als de gloeiplug niet goed was, monteer dan de nieuwe, en probeer opnieuw.
Als de gloeiplug goed is. Als hij nat is dan is de afstelling te rijk geweest waardoor er teveel brandstof in de motor is gekomen, hij is dan “verzopen”.
Geef volle gas en trek aan het startkoordje, zonder dat de gloeiplug gemonteerd is. Er zal nu een hoop gasmengsel uit de motor komen met druppels brandstof. Zodra er geen druppels meer meekomen, kun je de plug weer monteren. Draai de hoofdsproeier iets meer dicht(1/8), en probeer opnieuw te starten. Herhaal deze procedure tot de motor aanslaat.
Laat de motor even lopen met de driver aangesloten, en controleer of de motor blijft lopen als je wat gas geeft.
Gaat alles goed, dan kun je de gloeiplugdriver losmaken. Nu zou de motor moeten blijven lopen. Geef langzaam wat gas, en controleer of de motor goed opneemt. Zo ja, dan kun je gaan rijden. Neemt de motor niet goed op, draai dan de hoofdsproeier één of twee standjes verder open en start opnieuw.
Als de auto rijdt en de motor warm is, kun je verder gaan met afstellen van hoofd- en opneemsproeier indien nodig. Maar deze is vaak standaard afgesteld.
De stand van de ene sproeier beïnvloedt ook weer de werking van de andere, als de ene versteld wordt, moet vaak de andere ook iets versteld worden.
Om nog even bij de hoofdsproeier te blijven: een veilige afstelling is als de motor net tegen “viertakken” aan loopt bij volle gas. Viertakken is dat de motor op volle snelheid iets begint te pruttelen, meestal samengaand met wat meer roken. Dit verschijnsel treedt op als de motor iets te veel brandstof krijgt, en omdat met de brandstof mee ook de hoeveelheid smeerolie bepaald wordt (deze zit in de brandstof gemengd), krijgt de motor ook voldoende smering. Als de motor erg viertakt, kun je de hoofdsproeier nog één tandje verder dicht draaien, zodat de motor net niet meer viertakt, en de auto nog iets harder gaat lopen.
Ideaal voor de levensduur van de motor is dat hij met wind tegen niet viertakt, en met wind mee net iets begint te pruttelen op volle snelheid.Als je de hoofdsproeier nu nog verder dicht gaat draaien dan loopt de motor een korte tijd nog even iets harder, en slaat dan met een klap vast, dat meestal het einde van de motor betekent!
Het “opnemen” van de motor (vanaf stationair wegrijden) wordt geregeld door de opneemsproeier welke bij sommige motors in de gasschuif en waar het kogelkopje van de gas stang zit of er recht tegenover aan de kant van de hoofdsproeier. Hiermee regel je dus de brandstof / lucht afstelling voor stationaire en lage toeren. Als je deze linksom draait, krijgt de motor iets meer brandstof tijdens het gas geven (rijker), rechtsom krijgt hij iets minder (armer).
Meestal moet je deze iets rijker stellen als je de hoofdsproeier iets armer hebt gesteld, maar daar moet je mee experimenteren. Verdraai de sproeiernaalden per keer met niet meer dan 30 graden. Kijk of linksom draaien het verschijnsel verbetert of verslechtert, en bepaal daarvan of je nog iets verder moet draaien of de andere kant op moet.
Als de motor goed loopt, moet ook de stationair nog afgesteld worden.Door deze in te draaien gaat de motor (met gas los) harder lopen, draai je hem uit, dan gaat hij langzamer lopen. Stel hem zodanig af dat de motor makkelijk blijft lopen, zonder dat de koppeling gaat pakken.
Verder is ook het type gloeiplug van belang, deze zijn er diverse graduaties, van “warm” naar “koud”. Een te warme gloeiplug gaat snel kapot, en de kans op schade aan de motor is groter. Een te koude gloeiplug koelt te snel af als de motor niet belast wordt, zoals bij stationair draaien, en zal bij gas geven niet warm genoeg meer zijn om de extra hoeveelheid gasmengsel te ontsteken, waardoor de motor ook af slaat.